‘Hollands polderlandschap is feitelijk werelderfgoed’

molen_polder_maak_het_hart_niet_hard_artikel_keunen_ruud_hanouIng. G.H. Keunen wees ons op een artikel van zijn hand in het jaar 1999: “Van moeras tot welvaartsstaat – Het ‘Achtste Wereldwonder’ en zijn instandhouding”. Dit artikel heeft nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet nu weer een polder in het Groene Hart, de Gnephoek en aansluitende Vrouwgeestpolder met Vrouwgeestmolen, in het voortbestaand wordt bedreigd. Keunen wil zijn pleidooi om de enorme waarde van het Hollandse polderland, de molens en de functie van waterschappen te beseffen opnieuw onder de aandacht brengen.

De oud-ambtenaar en oud-medewerker rijksmonumentendienst was betrokken bij honderden molenrestauraties. Hij schreef destijds in het Jaarboek Monumentenzorg 1999. Instandhouding o.a.:

‘Het zo typische Hollandse landschap, dat weidse polderland met groene weiden en sloten tot aan de horizon, is wellicht wereldwijd net zo bekend als ons nationale symbool ‘de molen’. Voor beroemde schilders was het in het verleden een inspiratie, voor buitenlandse bezoekers een verbazing. Er zijn vele zaken die elders in de wereld in een misschien wat andere vorm ook te vinden zijn, zoals kerken, kastelen, boerderijen etc. Zelfs de molen is niet iets exclusief Hollands.
[…] Wat ons land op molengebied […] bijzonder maakt, was de grote verscheidenheid aan functies, toepassingen en typen [van de molen] die hier ontstond en deels nog aanwezig is. Om die reden kan het nationale molenbestand eveneens als werelderfgoed beschouwd worden.’

‘Het typische Hollandse polderland […] is mondiaal bezien […] uniek, met name het veenweidegebied met de daarin gelegen droogmakerijen. Waar ter wereld leeft men immers op de bodem van door de mens drooggemaakte meren, meren die men nota bene eerst ook nog zelf had gecreëerd? Het Hollandse polderlandschap is in zijn totaliteit het grootste wereldwonder aller tijden. Dat is niet overdreven. Het is een monument van vernuft en volharding. Vernuft, omdat oplossingen werden gevonden, waardoor het tot op de dag van vandaag functioneert. Volharding, omdat het al eeuwenlang een beduidende inspanning vereist, en zal blijven eisen omdat de samenleving niet meer terug kan. Door de strijd met het water aan te gaan heeft zij zich al eeuwen geleden verplicht tot een ‘eeuwigdurende’ instandhouding. Deze is uitgekristalliseerd in een fijnmazig technisch en bestuurlijk netwerk van waterstaatsaangelegenheden. Dat netwerk, dat als onderlegger functioneert voor de hele samenleving, is onopvallend, bijna onzichtbaar aanwezig en wordt als vitale functie voor ons allen verzorgd door de waterschappen. Bijna iedere vierkante meter in ons polderland is een product van menselijke activiteit. Dat gegeven, gekoppeld aan de voortdurende instandhoudingsproblematiek, maakt de lage helft van ons land mondiaal bezien zo uniek.’

‘Het is echter de vraag of dat wel voldoende beseft wordt. Voor ons is het zo gewoon, omdat we niet beter weten dan dat het altijd zo is geweest. De arbeidsprestatie, die met name in het verleden met niet veel meer dan menskracht hiervoor geleverd moest worden, is echter indrukwekkend. Een miljoen, misschien wel enkele miljoenen kilometers met de hand gegraven sloten, kanalen etc. en naar schatting enkele tienduizenden kilometers kaden en dijken in alle soorten en maten. En al zo’n 600 jaar pompen, dijken ophogen, sloten en vaarten uitbaggeren, het gehele systeem instandhouden en verbeteren om alle overtollige water maar weer op zee te kunnen lozen. De zo beroemde Chinese Muur lijkt qua prestatie bij dit alles in het niet te vallen.’

‘Het zo Hollandse polderlandschap manifesteert zich met name in het Groene Hart.’

‘Nu, honderd jaar na de ‘Naardermeeraffaire’ [die de aanleiding vormde voor de oprichting van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten] gaat het om het behoud van het Groene Hart, een nog vele malen belangrijker zaak. Ook dit gebied is goed ontsloten en dreigt ‘gedempt’ te worden door een veelheid aan problemen en probleempjes die binnen en buiten het gebied ervaren worden; en waarvan begrijpelijkerwijs de oplossing in eerste instantie uiteraard dichtbij gezocht wordt. Een eeuwenoude polder die onder het zand gespoten wordt is echter voorgoed verloren. Maar dat niet alleen. Het is weer een begin van een nieuwe dynamiek, waarvan het uitdijende karakter in de toekomst wéér meer ruimte op zal eisen. Wil het Groene Hart als werelderfgoed behouden blijven, dan zullen uiteindelijk krachtige keuzes gemaakt moeten worden teneinde een verdersluipende ‘erosie’ te voorkomen. De toekomst houdt immers niet op in 2030. De generaties die na ons komen hebben er recht op dat wij nu onszelf beperkingen opleggen in het ruimtegebruik. Alleen al een efficiënter gebruik van het reeds bebouwde gebied voorkomt het onnodig opofferen van de nog open ruimte. Het is wat merkwaardig om te zien dat vanuit milieubesef zuinig energiegebruik een alom geaccepteerde gedachte is waaraan op vele wijzen vorm wordt gegeven, terwijl een zodanige opstelling ten aanzien van het ruimtegebruik niet echt aan de orde lijkt. Dit is des te merkwaardiger, omdat de ruimte in ons kleine land in tegenstelling tot energie wel degelijk eindig is, ofwel: op is op.’

Keunen eindigt met:

‘Behoud van de eigen identiteit wordt ook steeds belangrijker, nu de wereld een dorp lijkt te worden en er steeds meer nivellerende factoren zijn. Het draagt ook bij aan het menselijk welbevinden, omdat weidsheid en water factoren zijn die weldadig aandoen in een steeds gejaagder bestaan.’

‘Het Hollandse polderlandschap is niet alleen het ‘behang’ van de eigen leefomgeving waar dagelijks tegenaan gekeken wordt, maar ook een belangrijke factor in het kader van het cultuurhistorisch toerisme. Het is belangrijk voor buitenlander en Nederlander tezamen en vormt daarmee ook een economisch niet te onderschatten toeristische factor: vorig jaar [1998] een besteding van ruim 13 miljard gulden en werkgelegenheid voor 345.000 mensen. Het behoud van dat landschap is niet minder belangrijk dan de instandhouding van de Egyptische piramiden in hun oorspronkelijke omgeving.’

Het hele artikel is te lezen via https://www.dbnl.org/tekst/_jaa030199901_01/_jaa030199901_01_0006.php

Bovenstaande is gepubliceerd met toestemming en op verzoek van de auteur Gerrit Keunen.